Rainer Werner Fassbinder
‚Ik wil met mijn films een huis bouwen‘ – Rainer Werner Fassbinder

Voor sommigen was hij een zorgenkind, anderen noemden hem een kitschproducent en weer anderen vonden hem een genie. Eén ding is zeker: hij is niet weg te denken uit de Duitse film. Op 31 mei 2015 zou Rainer Werner Fassbinder zeventig zijn geworden.
Nee, een huisje-boompje-beestjeleven leidde de in 1945 in Beieren geboren, bijzondere regisseur zeker niet. Van kleinburgerlijke instituties en normen moest Rainer Werner Fassbinder helemaal niets hebben. Liever bouwde hij een huis met zijn films: ‘Sommige zijn de kelder, andere de muren en weer andere de ramen. Maar ik hoop dat het uiteindelijk een huis wordt.’ Zijn werk loopt uiteen van sobere sociale studies (Katzelmacher, 1969) tot ambitieuze literatuurverfilmingen (Fontane Effi Briest, 1974) en grote producties (Lili Marleen, 1981). Maar wat je in al zijn films terugziet is dat ze vanuit een radicaal persoonlijke invalshoek iets over de maatschappij vertellen. Het politieke en persoonlijke sluiten bij Fassbinder naadloos op elkaar aan.
Anti, anti! en de Fassbinder-groep
Fassbinders loopbaan begon na zijn opleiding aan de Schauspielschule in het Münchense Action-Theater, waar Peer Raben, die later Fassbinders vaste componist zou worden, in die tijd de leider was. Algauw nam Fassbinder het roer van hem over en in 1968 richtte hij de opvolger van het theater op: het Antiteater. Hier liggen Fassbinders wortels als regisseur. De verwantschap tussen zijn films en het toneel is overduidelijk. Fassbinders vaak snel geschreven toneelstukken uit die periode rebelleren net als zijn films tegen de bekrompenheid van de Bondrepubliek van de jaren zestig. In het Antiteater, dat tegelijk een café was, heersten chaotische toestanden. Hier stelde Fassbinder de toneelgroep samen die we kennen uit zijn films en ontdekte hij de waarde van de groepsdynamiek die zo kenmerkend is voor zijn werk. Behalve Hanna Schygulla maakten onder anderen Irm Herrmann, Harry Baer, Günther Kaufmann en Ingrid Caven, die twee jaar met Fassbinder getrouwd was, deel uit van de groep. De meeste leden van het gezelschap bleven Fassbinder onvoorwaardelijk trouw – hoewel de lichtgeraakte kunstenaar af en toe intens gemeen kon zijn. Privéruzies en affaires met zowel mannen als vrouwen in de groep beïnvloedden zijn films. Soms verwerkte Fassbinder de amoureuze verwikkelingen zelfs in zijn draaiboeken, bijvoorbeeld in Die bitteren Tränen der Petra von Kant (1972).Zonder rekening te houden met verliezen
Fassbinder wilde voor zijn tijd bij het toneel eigenlijk meteen films gaan maken. In mei 1966 deed hij toelatingsexamen voor de kort daarvoor opgerichte Berlijnse Filmhochschule, maar hij werd afgewezen. Maar daardoor liet iemand als Fassbinder zich natuurlijk niet ontmoedigen, want ‘als je films moet maken, dan maak je ze ook.’ In hetzelfde jaar maakte hij zijn eerste korte films, Der Stadtstreicher en Das kleine Chaos. Toen zijn eerste bioscoopfilms Liebe ist kälter als der Tod en Katzelmacher in 1969 op de Berlinale werden vertoond, maakte Fassbinder bijna van de ene dag op de andere zijn doorbraak. Liebe ist kälter als der Tod werd met gehoon en boegeroep ontvangen, maar Katzelmacher, een bewerking van zijn gelijknamige toneelstuk, leverde de regisseur vijf Duitse filmprijzen op en het budget voor een vervolgproject. Sindsdien legde Fassbinder een verbluffende productiviteit aan de dag: tussen 1969 en 1982 maakte hij, naast de ambitieuze televisieserie Berlin Alexanderplatz (1980), naar de gelijknamige roman van Döblin, veertig lange films, trad hij op in toneelvoorstellingen van andere regisseurs, schreef toneelstukken, essays en andere geschriften. Deze ongelooflijke scheppingsdrang – eens maakte Fassbinder tien films in achttien maanden – is een van de belangrijkste verklaringen voor de fascinatie die zijn werk tot op heden uitoefent. Deze output werd mogelijk gemaakt door het vaste Fassbinder-ensemble, dat ook privé met de regisseur omging. Zijn medestrijders en -strijdsters stonden op elk moment ter beschikking en namen op de set verschillende taken op zich. De eerste films maakte de groep in enkele dagen en bijna zonder geld, en keer op keer stortte Fassbinder zich met een wankele financiële basis in nieuwe projecten: ‘Alleen zo ontstaan films bij ons: we maken ze gewoon zonder rekening te houden met verliezen.’
Duitse Hollywoodcinema
Met onder andere Angst essen Seele auf en Martha (beide uit 1974) werd Fassbinder het enfant terrible en de rockster van de nieuwe Duitse auteursfilm. En een maatschappelijk omstreden figuur. Met zijn vermeend antisemitische en lange tijd niet opgevoerde stuk Der Müll, die Stadt und der Tod veroorzaakte Fassbinder in 1976 een ware rel – en werd hij tegelijk beroemd als de schrik van de burgers, een rol waarin hij een kwajongensachtig genoegen schepte. De vaak ijzige tegenwind uit bepaalde delen van de samenleving deed geen afbreuk aan Fassbinders succes. Zijn misschien wel meest klassieke films maakte hij aan het einde van zijn leven: de zogenaamde BRD-trilogie met Die Ehe der Maria Braun (1979), Lola (1981) en Die Sehnsucht der Veronika Voss (in 1982 op de Berlinale bekroond met een Gouden Beer). In deze films komt Fassbinders stelling over de aarzelende breuk tussen het Duitsland van het nationaalsocialistisme en het Wirtschaftswunder het duidelijkst naar voren. Stilistisch en narratief gezien is de BRD-trilogie, anders dan zijn door het toneel beïnvloede eerste werken, echte Duitse Hollywoodcinema.
Roekeloze en geniale filmmaker
Rainer Werner Fassbinder overleed in 1982 op 37-jarige leeftijd in München – vermoedelijk door een combinatie van drugs en te hard werken. Zijn toenmalige huisgenote en levensgezellin Juliane Lorenz, die eerder veertien van zijn films monteerde, vond hem met een opgebrande sigaret in zijn hand; op de achtergrond stond de televisie aan. Je zou bijna denken dat de wereld over zijn rusteloze geest heen was gedenderd.Nog altijd ontbreekt het in de Duitse film aan een roekeloze en absoluut geniale filmmaker als Fassbinder – iemand die net als hij enorm veel stof doet opwaaien en echt iets kwijt moet. In die zin is de mythe dat Fassbinders dood een keerpunt in de Duitse film vormt, niet helemaal uit de lucht gegrepen: ‘Het culturele bedrijf heeft iemand nodig als ik,’ merkte Fassbinder op in een televisie-interview uit 1976. Daarin willen we hem graag gelijk geven.