Snelle toegang:

Direct naar inhoud gaan (Alt 1) Direct naar hoofdnavigatie gaan (Alt 2)

Geschiedenis van de Belgische strip
Een genre dat een medium werd

De Belgische strip, met “Kuifje” voorop, bepaalde in de tweede helft van de 20e eeuw het gezicht van het Europese beeldverhaal. Vandaag zijn stripmakers ook in België op zoek naar nieuwe vormen van vertellen.

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog was de hang naar informatie en amusement bij het Belgische publiek erg groot. Zowel Frans- als Nederlandstalige kranten en tijdschriften schoten als paddenstoelen uit de grond, en vonden gretig aftrek. Voor uitgevers die tijdens de oorlog in het verzet tegen de Duitse bezetter actief waren geweest, was het iets gemakkelijker om aan voldoende papier te geraken. De jonge uitgever Raymond Leblanc was zo iemand.

© Moulinsart & fmpgoh via flickr © Moulinsart & fmpgoh via flickr Leblanc startte met tijdschriften over cinema, en wilde ook een blad in zijn fonds dat zich specifiek tot jongeren richtte. Maar hoe moest zo’n blad gaat heten? Eén van zijn vennoten dacht aan Kuifje, naar de held van Hergé. Maar kon dat wel? Door zijn medewerking aan een collaboratiekrant tijdens de bezetting, speelde de tekenaar na de oorlog zijn burgerrechten kwijt. Leblanc benaderde hem, en zorgde voor een nieuwe arbeidsvergunning. Het weekblad Kuifje, dat zich vooral op strips zou gaan toeleggen, was geboren. Het was het begin van de Frans-Belgische stripschool, die zich later over de wereld zou verspreiden.

Striphelden van toen en nu

Niet dat er daarvoor in het stripland België niks gebeurd was. Kuifje stond al vanaf 1929 in de kinderbijlage van een Brusselse krant, en drukker Dupuis startte al voor de oorlog met een stripweekblad, Robbedoes. Het blad overleefde de oorlog, en werd later de grote concurrent van Kuifje. De twee bladen hadden elk hun aanhang, en hielden mekaar scherp. Kuifje was wat braver en ernstiger, en had onder meer Kuifje, Blake & Mortimer, Michel Vaillant, Alex en Rik Ringers als populairste stripreeksen. Robbedoes was wat anarchistischer, en pakte uit met Robbedoes, Lucky Luke, Guus Slim, Guust Flater, de Smurfen en Snoesje.

Kuifje en Robbedoes verschenen ook in het Nederlands, maar werden vooral door Franstalige stripmakers volgetekend. De Vlaamse strip was minder een fenomeen van tijdschriften, dan wel van kranten. Dagbladen publiceerden elke dag een nieuwe aflevering van populaire stripreeksen om lezers aan zich te binden. Suske en Wiske van Willy Vandersteen zou in de jaren 50 uitgroeien tot de populairste strip in het noordelijke deel van het land. Suske en Wiske is een typische exponent van wat “de Vlaamse familiestrip” wordt genoemd: verhalen met een cocktail van humor en spanning, die zich tot zowel jongeren als een volwassen publiek richten.

Vandersteen zou wel enkele Suske en Wiske-verhalen tekenen voor het weekblad Kuifje, maar koos later toch resoluut voor de Nederlandstalige markt. In dat beperkte taalgebied zou Suske en Wiske in zijn topjaren meer dan vier miljoen albums per jaar verkopen. Pas in de jaren ’60 zou Vandersteen opnieuw stappen op de internationale markt zetten. Hij omringde zich met een hele groep studiomedewerkers, en maakte voor de Duitse uitgeverij Bastei elke week een volledig verhaal van de reeksen Bessy en Jerom.

Vrijheid, creativiteit en grenzeloos denken

De Vlaamse familiestrips en de grote reeksen van de Frans-Belgische school bestaan nog steeds. En met onder meer  Thorgal, Largo Winch en XIII (allemaal van de hand van dezelfde scenarist, Jean Van Hamme) kreeg die laatste groep er zelfs nog enkele stevige paradepaardjes bij. Maar toch is de stripwereld de voorbije decennia ingrijpend veranderd. In de jaren ’70 was er het maandblad (à suivre), dat nadrukkelijk de kaart trok van auteurs-strips – een fenomeen dat in de loop der jaren graphic novel is gaan heten. Dupuis, toch ook de uitgever van Robbedoes, volgde niet veel later met de collectie Vrije Vlucht. Stripmakers kregen de vrijheid om naar eigen inzicht een verhaal te vertellen, niet in reeksverband en met een grote verscheidenheid aan onderwerpen. Sprak men voordien nog van striptekenaars, geleidelijk aan had men het steeds vaker over stripauteurs.

Aanvankelijk was dat vooral een evolutie die zich aan Franstalige kant afspeelde. Vlaamse stripmakers als Marvano of Griffo werkten daarom in eerste instantie voor die markt. Maar de voorbije tien jaar deden de Vlamingen een inhaalbeweging. Ook de Belgische strip evolueerde daarmee definitief en onomkeerbaar van een genre (dat in de eerste plaats voor kinderen bestemd was) tot een medium: een manier van vertellen, door gebruik te maken van de combinatie van tekst en beeld. Soms voor kinderen, soms voor volwassenen, even vaak voor allebei. En alle mogelijke onderwerpen kunnen daarbij in de meest diverse stijlen behandeld worden.

Mensen als Dominique Goblet, David Vandermeulen, Judith Vanistendael, Olivier Schrauwen, Randall.C of Brecht Evens denken niet in termen van Vlaams, Waals, Belgisch of nog iets anders. Met hun voortdurende zoektocht naar nieuwe verhalen en naar nieuwe manieren om die te vertellen, ontpopten ze zich wel tot de vaandeldragers van de nieuwe Belgische strip, en zagen ze hun albums al genomineerd voor en bekroond met internationale striponderscheidingen.

Top