Snelle toegang:

Direct naar inhoud gaan (Alt 1) Direct naar hoofdnavigatie gaan (Alt 2)

Interview met Marvano
“Noem mij een realist”

Al meer dan 30 jaar gaat de Belgische stripmaker Marvano (pseudoniem van Mark Van Oppen) zijn eigen weg. Hij was hoofdredacteur van het weekblad “Kuifje” (de Nederlandstalige versie van “Tintin”), leidde een stripuitgeverij, maar maakte vooral zelf strips. De voorbije jaren publiceerde hij twee bekroonde historische trilogieën, “Berlijn” en “Grand Prix”. De eerste is een verhaal waarin het Berlijn van tijdens en na de Tweede Wereldoorlog een centrale rol speelt, de tweede behandelt de racerij tijdens de Hitler-jaren. In die strips schetst Marvano niet alleen de historische context, er worden ook enkele pregnante morele vragen gesteld. Niet dat Marvano meteen een antwoord op die vragen veil heeft, maar hij stelt ze wel.

Marvano: Het eerste deel van Berlijn, De zeven dwergen, verscheen al in 1993 als los album. Ik had een BBC-reportage gezien over de geschiedenis van de bommenwerper. Een aantal veteranen van het Engelse bommenwerperoffensief tijdens de Tweede Wereldoorlog werd geïnterviewd, en één van hen deed een uitspraak die bij mij meteen bleef hangen: “Ik was te jong om een auto te besturen, ik was te jong om te gaan stemmen, ik was te jong om in een café een pint te mogen gaan pakken, maar ik mocht wel met een bommenwerper van 35 ton naar Berlijn vliegen om de stad te bombarderen. Ik was blijkbaar niet te jong om te sterven.” Dat was een klap in mijn gezicht. Ik begon meteen alles te lezen wat ik over die episode van de geschiedenis te pakken kon krijgen, en stilaan stak het idee de kop op om er een verhaal over te maken.

Pas zestien jaar later schreef u een vervolg op “De zeven dwergen”.

Marvano: Dat lag niet voor de hand, want bij het einde van het verhaal waren de belangrijkste personages overleden. Toch zag ik mogelijkheden. Ik zag dat ene personage, Roy Stuart, die met griep in bed stak toen de andere leden van de équipe met hun bommenwerper vertrokken voor wat de fatale trip zou worden. Toen ik daar op begon door te denken, kwam ik bijna vanzelf in 1948 uit, bij de luchtbrug naar Berlijn, die centraal staat in wat uiteindelijk het tweede album van de trilogie is geworden. De piloten van de luchtbrug waren voor 90 percent dezelfde piloten die een paar jaar eerder Berlijn hadden platgegooid. Simpelweg omdat er geen andere piloten waren. Pas toen ik dat verhaal aan het schrijven was, werd mij duidelijk dat er nog een derde deel in zat. Het werd dus een trilogie.

Wat maakt Berlijn zo interessant?

Marvano: Het is de stad die het uitzicht van de wereld van vandaag bepaald heeft. Er wordt altijd gezegd dat de Eerste Wereldoorlog begonnen is door de moord op Franz Ferdinand in Sarajevo in de zomer van 1914. Terwijl volgens mij de twee wereldoorlogen van de twintigste eeuw begonnen zijn omdat Duitse legers de buurlanden binnenmarcheerden. De bouw van de Berlijnse muur in 1961 is ook niet voor niets nog altijd een keerpunt in de geschiedenis. Wie de wereld van vandaag wil begrijpen, kent maar beter zijn geschiedenis.

Interbellum verhaal over de racerij

Voor uw volgende trilogie, “Grand Prix”, bleef u in Duitsland.

Marvano: Ik liep al een hele tijd rond met het idee iets te maken over de periode vóór de Tweede Wereldoorlog. De tijd dat niemand wist dat er in 1939 een oorlog zou uitbreken. De tijd dat Auschwitz nog een belachelijk klein, onbekend garnizoenstadje in Polen was. De tijd dat niemand wist dat die oorlog in 1945 zou eindigen met een zege van de geallieerden. De tijd ook dat de Hitlergroet en het hakenkruis bijna alledaagse verschijnselen van de tijd waren.

Vijf jaar geleden stuitte ik in een tweedehands boekwinkeltje op een biografie van Rudolf Caracciola, wellicht de grootste coureur uit de jaren ’20 en ’30. Toen ik dat boek begon te lezen, ging er een wereld voor me open. De wereld van de racerij in die tijd was nog veel boeiender dan de autosport van de jaren ’60, laat staan dan die van de Formule 1 vandaag. In de jaren ’30 werd er geracet bij alle weersomstandigheden, op veel slechtere pistes … Die races waren 500 kilometer lang, duurden soms vier uur en meer. Zelfs als het stortregende haalden de auto’s meer dan 300 kilometer per uur, op bandjes die smaller zijn dan wat nu onder een personenwagen zit. Elke week vonden er wel een paar ongevallen met dodelijke afloop plaats. De piloten uit die tijd waren echt bigger than life. Ik realiseerde me meteen dat dit de gedroomde invalshoek was om mijn verhaal over het interbellum te vertellen.

Ook omdat die piloten een soort heroïek vertegenwoordigen waar u in een strip wel iets mee kan?

Marvano: Absoluut. Ik heb zelfs een tijdje met het idee gespeeld om de strip zuiver historisch te maken. Maar daar ben ik uiteindelijk toch van afgestapt. De heroïek die er onmiskenbaar is, zit verspreid over zoveel tijd, over zoveel kleine momentjes, dat het moeilijk zou zijn om die in één verhaal, in één strip te bundelen. Daarom heb ik uiteindelijk voor fictie tegen die historische achtergrond gekozen.

De autosport werd ook gebruikt door het Derde Rijk.

Marvano: Toen Hitler aan de macht kwam, is hij meteen begonnen met het sponsoren van zowel het Mercedes- als het Auto-Union-team. Auto-Union was het bedrijf dat in 1932 ontstond uit de fusie van vier merken, Audi, DKW, Horch en Wanderer. Alleen Audi bestaat vandaag nog, maar het embleem van Audi – vier verstrengelde ringen – dateert nog van toen. Hitler gebruikte de racerij willens en wetens om de beperkingen van het verdrag van Versailles te omzeilen. Versailles verbood Duitsland na de nederlaag in de Eerste Wereldoorlog het bouwen van vliegtuigen of vliegtuigmotoren, en het verrichten van research naar materialen of aerodynamica. Toch voor de luchtvaart. Over de autosport stond uiteraard niks in het verdrag.

U schetst wel geen mooi, rooskleurig beeld van de wereld.

Marvano: Met de wereld is niks fout, hoor. Het zijn de mensen die er op wonen die het probleem zijn. Er zijn momenten in de geschiedenis dat je een ietwat rooskleuriger beeld van de wereld zou kunnen krijgen. Dat gebeurt soms, niet vaak. Maar doen of álles koek en ei is, dat is naïef. Ik vind van mezelf niet dat ik cynisch ben, of pessimistisch. Ik probeer gewoon te kijken en te analyseren, te zien waar de fout zit. Ik zou mezelf een realist noemen. In de jaren ’30 noemden ze Winston Churchill ook een pessimist. Dus ben ik in goed gezelschap als men mij een pessimist noemt, want wie had er gelijk? Ik hoor het Chamberlain al zeggen tegen Churchill, in de wandelgangen: “Winston, je bent weer aan het overdrijven. Geloof me, in het dagelijks gebruik valt Adolf best mee. Vorige week nog in München …”.
 

Top