Snelle toegang:

Direct naar inhoud gaan (Alt 1) Direct naar hoofdnavigatie gaan (Alt 2)

Spreekuur - de taalcolumn
Engels is Duits in het Spaans

Purple thought bubble with coloured dots
Paarse tekstballon met gekleurde stippen | © Goethe-Institut e. V./Illustratie: Tobias Schrank

De taal van kinderen is vaak poëtisch en filosofisch. Wat kunnen wij volwassenen daarvan leren?

Von Thomas Böhm

Toen onze dochter drie jaar was, kreeg ze een verkoudheid en koorts. Gedurende enkele dagen deed ze nauwelijks iets anders dan jammeren en slapen. Toen het ergste achter de rug was, keek ze me op een ochtend met glazige ogen aan en vroeg ze: “Waar ben ik niet?”. En kort daarna zei ze: “Papa, Engels is Duits in het Spaans.” Vanaf dat moment ben ik in een schriftje alle memorabele dingen gaan bijhouden die zij en haar zusje zeiden. Dingen zoals: “Er zijn vier seizoenen: zomer, herfst, winter en sneeuw”, “Kan jij deze bal voor mij openmaken?” (er moest een sinaasappel gepeld worden), “Als een tijger jarig is, krijgt hij een geschenkje van vlees”, of “Van water krijg je geen kruimels”. Geleidelijk aan werden het hele verhalen: “Mensen hebben meerdere levens. In het leven als dode liggen ze in hun graf en zijn er veel dingen die ze niet meer kunnen: eten, drinken, spreken, scheetjes laten, fietsen, lezen. Ze kunnen ook niet met andere dode mensen praten. Maar je kunt wel hun skelet zien, en dat kan bij levende mensen dan weer niet.”

De onverklaarbare wonderbaarlijkheid van de wereld.
 

Zo raakte mettertijd een heel boek gevuld, waar we nu – zoveel jaar later – graag samen in kijken. De woorden voeren ons terug naar dingen die we vroeger beleefd hebben. Maar wat we ons niet meer kunnen herinneren, is de manier waarop ze de taal in feite geleerd hebben. Ja, we hebben veel gepraat, gezongen en voorgelezen, en ze zijn naar de kleuterschool geweest. Maar dat verklaart nog niet waarom iemand op vierjarige leeftijd iets zegt als: “Wie heeft het woord ‘blijkbaar’ eigenlijk uitgevonden?” 
 
Geen van de theorieën die ik over taalverwerving heb gevonden, kan mij overtuigen – alleen al omdat er meerdere theorieën bestaan, die elk op hun eigen manier lijken te kloppen. Nu eens wordt het taalvermogen als aangeboren beschouwd, dan weer is het een resultaat van de interactie met de omgeving, en in nog een andere theorie maakt het deel uit van de algemene ontwikkeling van het kind. Wat ik in die wetenschappelijke verklaringen mis, is het woord ‘poëzie’. En dan bedoel ik poëzie in wat voor mij haar sterkste betekenis is: een benadering van de onverklaarbare wonderbaarlijkheid van de wereld. 

De utopie van de taal van het kind

De taal van het kind heeft een eigen schoonheid. Ze is ‘onschuldig’ in de ware betekenis van het woord en filosofisch wijs. Ze nodigt enorm uit tot nadenken, ook over het wezen van taal. Bestaat er niet voor elk ding en elk feit in de wereld een woord? Een woord dat weliswaar anders is in alle talen (hoewel het in verwante talen natuurlijk gelijk of gelijkaardig kan zijn)? Zelfs als ik alle woorden van een taal ken – wat nooit zo is, alleen het woordenboek kent alle woorden, behalve dan de woorden die op dit moment ontstaan – betekent dat nog niet dat ik die taal kan spreken. Immers, ik ken de cultuur van de taal nog niet; ik ken de context niet, de accenten, de sociale grammatica, om nog maar te zwijgen van de echte, taalkundige grammatica. 
 
Het lijkt allemaal erg moeilijk, terwijl kindertaal erg makkelijk en speels lijkt. Voor mij schuilt er vooral ook een utopie in. Een taal kun je blijven leren. Waarom dan niet een keer in de andere richting? Niet van kind naar volwassene, maar van het denken van een volwassene naar dat van een kind. Ik pleit natuurlijk niet voor regressie of voor het domme, onrijpe gedrag van sommige volwassenen. Waar ik wel voor pleit, is de openheid en de empathie waartoe vooral kinderen in staat zijn.

Zin om te vertrouwen

Tijdens een wandeling zagen we eens een ooievaar. Hij zat een paar meter verderop, in een weide, op zoek naar voedsel. Mijn dochter zei: “De dieren hebben zin om ons te vertrouwen, omdat ze weten dat we hen niet willen doden. Daarom doen zij ons niets.”  – Hoe mooi zou de wereld zijn als we ‘zin om te vertrouwen’ hadden, ook tussen mensen onderling? Een wereld waarin men (taal)grenzen zo gemakkelijk kan wegdenken als in de zin “Engels is Duits in het Spaans”. Een wereld waarin we niet voortdurend opgeëist worden door onze dagelijkse bezigheden, maar ons af en toe de vraag stellen: “Waar ben ik niet?” 

 
Daarom zeg ik – met een laatste citaat van mijn dochters – aan alle taalkinderen die de poëzie van de kindertaal bewaard hebben: “Lieve groeten uit Berlijn en uit mezelf.”

Top